|
|
laatste wijziging zaterdag 19 maart 2016 Vanaf mijn geboorte in 1941 tot 24 september 1945 woonde ik in Arnhem-Zuid
Onze evacuatie: Arnhem - Huissen - Ede - Naarden - Amsterdam - HaarlemDeze foto met het geitje is genomen op 6 augustus 1944 voor ons huis in de Distellaan 22. Het was één van de 340 woningen die Arnhem–Zuid toen telde. Ruim een maand hierna, 17 september 1944, begon de slag om Arnhem met de luchtlanding van de Airborne Divisie op de Ginkelse Hei bij Ede. Voor de bewoners van Arnhem was dit een complete verrassing en zij hadden dus ook geen voorzorgsmaatregelen genomen. De Rijnbrug was het strategische punt dat de geallieerden wilden veroveren. Vanuit ons huis had je daar direct zicht op. Een hevige strijd heeft zich van Oosterbeek tot aan de Rijnbrug afgespeeld en kostte vele duizenden militairen het leven. De Duitsers namen wraak op de Arnhemse bevolking door te verordonneren dat de gehele Arnhemse bevolking in het weekend van 24 en 25 september de stad moest verlaten[i]. Mijn ouders trokken toen met wat huisraad op een bokkenkar geladen én een kinderwagen met m'n 9 maanden oude broertje Tom erin en ik er bovenop én een fiets naar Huissen. Wat m’n ouders gevoeld moeten hebben toen ze hun huis met alle spullen er in, waaronder veel eigen gemaakte meubels, moesten verlaten laat zich raden. Bijna alle bewoners van Arnhem-Zuid trokken daarheen en de meesten schuilden in steenfabrieken. Bij een boer vonden onze ouders onderdak in een, onder de grond aangelegde, schuilkelder. Als de Duitsers daar kwamen werd mijn vader achter in de schuilkelder onder een stapel dekens verstopt omdat hij anders opgepakt zou worden. Mannen van zijn leeftijd hadden zich namelijk moeten melden om in Duitsland tewerk gesteld te worden en daaraan had hij zich onttrokken. In de schuilkelder was weinig ruimte. Tom sliep in de deksel van een rietenkoffer die aan het plafond van de schuilkelder was opgehangen. Ik zat de meeste tijd op de schoot van mijn moeder. Omdat ik, ruim 3 jaar oud, wel eens praatte kreeg ik nogal eens op mijn duvel als iedereen vond dat we stil moesten zijn omdat de Duitsers in de buurt waren. Bij iedere dreiging werd door de Rooms Katholieke boerenfamilie het rozenkransgebed gebeden. Korte tijd nadat wij daar onderdak hadden gevonden, is mijn moeder per fiets nog teruggegaan naar de Distellaan om lepels e.d. te halen. Het bleek dat er al ingebroken was en o.a. mijn vaders trouwring, die in het dressoir lag, gestolen was! Haar trouwjurk nam ze toen toch maar mee. Toen het na verloop van tijd in de schuilkelder te gevaarlijk werd, moesten we vetrekken maar konden gelukkig bij een andere boer terecht. Mijn moeder vertelde dat de luiers van Tom, die buiten te drogen hingen, op een gegeven moment doorzeefd waren door granaatscherven. Na ongeveer vijf weken is de slag om Arnhem geluwd en besluiten zij naar hun ouders in Haarlem te trekken. Lopende over de dijk van Huissen naar Arnhem vlogen de V1’s om hun oren. Mijn vader liet zich bij het horen van dit wapentuig direct van de dijk af rollen, mijn moeder stond er nog bovenop met haar twee kleine kinderen. Doordat de Rijnbrug gebombardeerd was konden zij daar niet meer over en moesten zij gebruik maken van de schipbrug die ter hoogte van het Roermondsplein was aangelegd. We moesten daar lange tijd wachten omdat er steeds Duitse troepen overheen trokken. Mijn vader beleefde daar weer angstige momenten omdat de brug gecontroleerd werd door de Duitsers. Een menselijke Duitser had echter medelijden met ons gezin en gaf voor de kinderen chocolade en een stuk brood én aan mijn vader een sigaret. Deze officier zorgde ervoor dat we de brug over konden. Mijn ouders vroegen onderdak bij het zusterhuis van het Rooms Katholieke Elisabeth Gasthuis. We mochten overnachtten in het zwaar gehavende Elisabeth Gasthuis, waar de kogels door de ramen vlogen terwijl wij daar lagen te slapen en de nonnen de gewonden verzorgden. De volgende dag trokken we, onder begeleiding van het Rode Kruis, te voet verder naar Ede. Geadviseerd werd om niet als één grote groep de tocht te maken maar ons te verdelen in meerdere kleine groepjes. Je had dan minder kans om vanuit de lucht beschoten te worden. Mensen die ziek waren konden verder en mijn ouders zouden dat ook wel willen. Mijn moeder vertelde, om in aanmerking te komen voor het doorrijzen, aan de aanwezige arts dat Tom zoveel overgaf. Ze mochten verder en zo komen ze per auto in Naarden aan waar ze door het Rode Kruis opgevangen worden in het Sportfondsenbad. Op de omloop van het bad liggen strozakken en daar kunnen ze overnachten. Er wordt gevraagd wie familie in Amsterdam heeft, want er is een transportmogelijkheid daarheen. Mijn ouders hebben dat en melden zich. Met een vrachtwagen worden wij na Sperrtijd in Amsterdam afgezet bij een politiepost. Onze spullen kunnen we daar laten staan en onder begeleiding van een oudere politieagent gaan we door de verlaten straten naar de Witte de Withstraat. Daar woonden twee tantes van mijn moeder (zusters van haar vader) met hun gezinnen: tante Marie en oom Willem Schotanus, met hun 3 dochters, schoonzoon Han Taanman en kleindochter Ria, en tante Cato met zoons Floor en Piet. Omdat mijn ouders het huisadres niet meer wisten werd er aangebeld bij iemand in die straat en daar vertelden ze dat zij zochten naar een gezin met een tweeling. Deze mensen wezen hen de juiste portiek. De politieagent belde daar bij iemand aan, maar men durfde niet open te doen. Men was bang dat het Duitsers waren. De agent heeft toen door de brievenbus geroepen dat hij evacués uit Arnhem bij zich had voor de familie Schotanus. Het bleek dat hij bij de buren had gebeld en deze mensen hebben toen met een mattenkopper op het raam bij tante Marie getikt en gezegd dat er familie voor de deur stond. Toen werd er snel geopend en werden wij liefdevol ontvangen. Een deel van het gezin werd bij tante Cato, die in hetzelfde portiek woonde, te slapen gelegd de anderen bij tante Marie. De volgende dag heeft oom Han een bakfiets weten te huren via de man van een andere zuster van Marie en Cato: Trui van der Steen – van der Kort. Ook vroeg hij een dag vrij bij de brandweer, waar hij werkte, om ons weg te brengen naar Haarlem. In zijn brandweeruniform, daarin had hij meer gezag, werden de spullen die bij de politie stonden opgehaald. Van tante Zus, de dochter van tante Marie, die met man Han Taanman en dochter Ria bij haar moeder inwoonden, kregen mijn ouders onder andere een kinderstoel en een box mee. Ook deze spullen gingen op de bakfiets. Ik werd in de kinderstoel gezet en Tom stond er met kinderwagen en al op! Oom Han heeft samen met mijn vader de bakfiets naar Haarlem gereden, mijn moeder en tante Zus gingen ieder op een fiets. Han nam de bakfiets, met de fiets waarop mijn moeder was gekomen, weer mee terug naar Amsterdam. Het betekende weer 17 kilometer zwaar trappen! Toen we in de Adriaan Loosjesstraat 69 bij mijn moeders moeder aankwamen, zo vertelde mijn moeder later, werd er heel wat gehuild, zo blij men was dat het gezin niets was overkomen. Mijn moeder heeft ons over die periode verscheidene keren verteld en iedere keer verbaasde ik me er weer over dat je je daarvan niets meer herinnert. Mijn eerste herinneringen zijn vanuit de tijd dat we in Haarlem geëvacueerd waren. Ik woonde samen met mijn vader tijdelijk bij zijn ouders in de Mr Cornelisstraat 98zwart. Mijn moeder en broer Tom waren ondergebracht bij de andere grootouders in de Adriaan Loosjesstraat 69. Toen mijn moeder roodvonk kreeg werd ze bij haar zuster Jo, die vlakbij in de Potgieterstraat 7 woonde, ondergebracht. Zij verpleegde haar en zorgde voor Tom. Kennelijk trokken mijn vader en ik later bij oma van er Kort in, want ik ging in de Amsterdamse Buurt voor het eerst naar de kleuterschool. Deze school lag in de bocht van de weg aan de zuidzijde van de Zomervaart. Je ging ernaar binnen door een grote boogdeur. Omdat mijn ouders slechts weinig geld en spullen hadden, liep ik op klompen. Na de bevrijding op 5 mei 1945 mogen de evacués geleidelijk aan weer naar Arnhem terug keren. Eerst de ambtenaren en daar behoorde mijn vader toe. Het zal juli geweest zijn dat hij alleen naar Arnhem ging en zich meldde bij het centrale opvangpunt Sacré Coeur aan de Velperweg. Hij kreeg te horen dat hij een leegstaand huis mocht gaan zoeken omdat zijn huis aan de Distellaan, zoals de meeste woningen in Arnhem-Zuid, was gebombardeerd. Hij vond er een in de Mauvestraat aan de noordkant van de stad in de wijk de Hoogkamp: nummer 61 en plakte daar, volgens opdracht, “Verhuurd” op. Het huis was bewoond geweest door de familie Terlaak en door de Duitsers geplunderd en versmeerd. De foto van de plundering is gemaakt door Pieter de Booys. Hij had in Arnhem een fotozaak aan de Jansplaats. Hij evacueerde met zijn vrouw en twee kinderen naar het Openluchtmuseum en zwierf nog twee maanden door de verlaten stad. Hij maakte de beroemde 'plunderfoto's', die in elk naslagwerk over de Slag om Arnhem zijn te vinden en later zo overduidelijk aan zouden tonen hoe de Duitsers Arnhem systematisch leegroofden. ,,De eerste twee maanden na de evacuatie zwierf ik door de stad, om foto's te maken. Toen werd het mij te gevaarlijk, want bij het huiswaarts gaan zag ik bij het huis van De Vries aan de Mesdaglaan hoek Bakenbergseweg een vrachtwagen staan. Bedden, een gasfornuis enzovoorts weren opgeladen uit de dichtgemetselde kelder; ik had zelf nog geholpen om de spullen daarheen te brengen. We besloten onmiddellijk naar Velp te vertrekken. Na de bevrijding was er een grote belangstelling voor mijn plunderfoto's, die ik in de etalage had uitgestald, tussen foto's van de ruines. Maandenlang stond het zwart van de mensen.'' De familie Terlaak is na de oorlog niet meer teruggekeerd. Waarom heb ik nooit gehoord. Het enige wat ik van hen weet is dat hij lid van de NSB en zoiets als commissaris van politie in Arnhem was. Van de plundering maakte Piet de Booij heimelijk foto’s vanuit een huis aan de overkant van de straat: nr. 50. Het linker huis met de witte tuinbanken is het huis waarin we kwamen te wonen. Er zat geen glas meer in de ramen en in de tuin lagen stapels kapotte huisraad en vloerbedekking. Een week lang was mijn vader daar alleen aan het werk. Pa haalde met een handkar bij de boer, waar zij in Huissen in de schuilkelder gezeten hadden, stukken glas van de kapotte kassen. Hij ruilde deze tegen beddenspiralen die in het huis over waren. Bij hun terugkeer uit Haarlem namen zij met een vrachtwagen spullen mee die zij van familieleden en van leden van de Evangelisch Lutherse gemeente hadden gekregen. Tijdens hun evacuatie in Haarlem had ds Brandt zijn gemeenteleden over hen geïnformeerd en opgeroepen wat te geven. In 1946 konden mijn ouders ook nog via Hulp Actie Rode Kruis in een huis aan de Breitnerstraat wat meubels en andere goederen krijgen. We woonden de eerste jaren daar niet alleen. Toen mijn ouders al in Arnhem woon-den kreeg mijn moeders moeder in Haarlem een brief van de familie Löwenthal. Zij hadden naast mijn ouders in Arnhem-Zuid gewoond en gehoord dat mijn ouders al een woning hadden. Mogelijk konden zij een kleine kamer bij hen huren. Zij kwamen, volgens mijn moeder, nog niet voor een woning in aanmerking omdat zij beiden van oorsprong Duitsers waren. Mijn ouders wilden hen behulpzaam zijn en stelden boven de twee voorkamers ter beschikking. Daarnaast mochten zij de bad-kamer, waar ook een toilet was gebruiken. Zij hadden al een volwassen dochter en als die bij hen kwam sliep zij op de zolder, soms met een vriend. De foto hiernaast is nog voor de oorlog bij de familie Löwenthal gemaakt. Wij woonden beneden eerst in de voorkamer, want daar lag nog beige vloerbedekking van de vorige bewoners. In de achterkamer lag geen vloerbedekking, daar was geen geld voor. De houten vloerplanken waren door mijn vader bordeauxrood gebeitst. Daarop stonden twee wit geschilderde ijzeren ledikanten waarin mij ouders sliepen. Wassen deden we in de keuken. Zo lang ik me kan herinneren scheerde mijn vader zich sinds die tijd altijd bij het keukenraampje. Aan het deurkozijn hing daarvoor een spiegeltje en zijn scheerspullen stonden in de vensterbank. Tom en ik sliepen samen op de achterkamer boven. [i] In het boek Arnhem 44/45 van P.R.A. van Iddekinge uitgave 1981(ISBN 90 60000 229 6) wordt de evacuatie en de plundering uitvoerig beschreven |